Er bestaan veel misverstanden over donorconceptie. Mensen denken soms dat donorkinderen recht hebben op een erfenis, of mensen hebben soms bepaalde opvattingen die gebaseerd zijn op informatie die niet klopt. We hebben een aantal van deze misconcepties op een rijtje gezet, en uitgelegd waarom ze niet kloppen.
Als donorkind ben je wettelijk kind van je opvoedouders. Genen maken niet dat je aanspraak kunt maken op een erfenis; dat kan alleen als je een wettelijk kind bent. Als donorkind heb je geen enkel recht op een deel van de erfenis, alimentatie, of wat dan ook.
In uitzonderlijke gevallen kiezen donoren ervoor om later hun donorkind(eren) wettelijk te erkennen. Dat zijn de uitzonderingen op de regel.
Veel donorkinderen zijn op zoek naar afstammingsinformatie. Als je anoniem gedoneerd hebt en je toch gevonden wordt via DNA-onderzoek, kan het wel zomaar zijn dat een donorkind (of een familiedetective namens een donorkind) contact met je opneemt. Maar in alle situaties die bij Stichting Donorkind bekend zijn, gaat dat op een beleefde en respectvolle manier. Donoren hoeven dus niet bang te zijn voor hordes kinderen die zomaar “op de stoep” zouden staan en allerlei eisen hebben. Verreweg de meeste donorkinderen die op zoek zijn naar hun donorvader willen gewoon weten waar ze vandaan komen, medische informatie, en de mogelijkheid om een aantal vragen te stellen.
Ben je donor geweest en word je benaderd door iemand die vermoedt een donorkind van je te zijn, en weet je niet zo goed wat je daarmee moet? Dan kun je je melden bij Fiom, een organisatie die contact en ontmoetingen tussen donorkinderen en donoren begeleidt. Daar kun je je verhaal kwijt en samen kijken wat de beste gang van zaken is.
Anonimiteit was vroeger de norm. Donoren kozen er lang niet altijd bewust voor om anoniem te zijn: dat was gewoon standaard zo. Veel donoren kregen niet eens de keuze om bekende donor te zijn.
Sinds 2004 is anoniem doneren bij wet verboden en zijn alle donoren dus bekend. Daarvoor bestond er bij sommige klinieken een tweelokettensysteem: donoren konden ook kiezen om als bekende donor te doneren. Maar sommige artsen raadden de donoren aan om toch ‘gewoon’ anoniem te doneren.
Veel donoren zijn zich later pas gaan realiseren hoe belangrijk het is om te weten waar je vandaan komt. Maar als zij de kliniek benaderden met de mededeling dat zij hun status van anoniem naar bekend wilden veranderen, werd er geen gehoor gegeven aan dat verzoek of kregen ze te horen dat alle papieren al vernietigd waren en er niet meer te achterhalen was wie hun donorkinderen waren. Dat zij destijds anoniem doneerden, betekent dus niet dat ze nu nog steeds anoniem willen staan. Verreweg de meeste donoren die gevonden worden, staan open voor contact met hun donorkinderen.
Er zijn geen betrouwbare cijfers van vóór de Wet Donorgegevens van 2004. Meerdere klinieken hebben al hun administratie vernietigd voordat de wet van kracht ging, en andere klinieken hadden überhaupt nooit een kloppende registratie. Jan Karbaat heeft bijvoorbeeld altijd beweerd dat hij heel veel donoren had, maar inmiddels is bekend dat hij slechts enkele donoren gebruikte. En dat terwijl hij wel een zeer groot aantal kinderen verwekte. Dat vertekent het beeld van het aantal donoren.
Hoewel het aantal donoren naar alle waarschijnlijkheid niet is afgenomen en zelfs is toegenomen, is de vraag naar donoren de laatste jaren wel erg gegroeid. Dat wordt dan vaak een ‘tekort aan donoren’ genoemd, maar dat is een contradictio in terminis: je kunt geen tekort hebben aan donoren, want doneren is vrijwillig.
Ieder mens heeft volgens pedagogische en psychologische uitgangspunten recht op onvoorwaardelijke liefde van de ouders, en ouders moeten hun uiterste best doen voor hun kinderen. Liefde van je opvoedouders is ontzettend belangrijk en misschien zelfs wel een voorwaarde om tevreden te zijn met de manier waarop je bent verwekt. Maar het geeft absoluut geen garantie op een gelukkige jeugd, en kan en mag niet dienen als een ‘vervanging’ voor afstammingsinformatie. Ieder mens, dus ook mensen die verwekt zijn met donorconceptie, hebben recht op afstammingsinformatie. Of het kind dus met behulp van een donor of op de ‘natuurlijke’ manier met een partner is verwekt, maakt dus geen verschil. Je kunt niet extra liefde geven om die afstand tot de donor te compenseren.
Dit is een drogreden. Als jouw conceptie heeft plaatsgevonden als gevolg van een verkrachting, betekent dat ook niet dat je die verkrachting goed moet keuren. Dankbaarheid voor je bestaan staat los van de kritiek die je mag hebben op de manier waarop dat bestaan tot stand is gekomen. (Verkrachting is verder overigens absoluut niet te vergelijken met donorconceptie; deze analogie is alleen om te laten zien dat je als donorkind het volste recht hebt om kritisch te zijn op de manier waarop je bent verwekt.)
Ieder mens heeft het recht om te weten waar die vandaan komt. Dit is niet voor niets opgenomen in internationale verdragen (het IVRK en het EVRM).
Artsen beweerden vroeger dat het het beste was als ouders nooit aan hun kinderen zouden vertellen dat ze donorkind zijn. Maar die anonimiteit diende vooral om het gesjoemel van die artsen te verbergen. Meerdere artsen gebruikten hun eigen sperma, sommige donoren hadden genetisch overdraagbare aandoeningen, vaak werden er veel te veel kinderen verwekt, ga zo maar door.
Het is nooit te laat om eerlijk te zijn. De kans is groot dat kinderen er vroeg of laat achter komen dat ze donorkind zijn. Het is altijd beter om het zelf aan je kinderen te vertellen dan dat ze er op andere manieren achter moeten komen.
Sinds de opkomst van internationale DNA-databanken is anonimiteit verleden tijd. Het is niet meer de vraag óf donoren gevonden worden; de vraag is wanneer.
Als je als donorkind je DNA opstuurt naar internationale DNA-databanken als Ancestry of MyHeritage, wordt je DNA vergeleken met alle anderen die ook hun DNA hebben afgestaan. Je krijgt dan een lijst met ‘matches’: mensen met wie je DNA deelt. Als die matches redelijk hoog zijn (en je dus relatief veel DNA deelt), kun je met behulp van stamboomonderzoek uitvinden welke voorouders je deelt met die persoon, en aan de hand daarvan kun je in veel gevallen (met heel veel speurwerk en hulp van onze Donor Detectives!) uitzoeken wie jouw donorvader is.
Er is ook een Nederlandse KID DNA-databank van de Fiom. Donorkinderen en donoren kunnen hun DNA daar vrijwillig (en gratis) in laten opnemen. Als daar een match is tussen donor en donorkind, wordt je begeleid in het eventueel leggen van contact.
Een spermadonor is donor voor de (wens)ouders, maar de biologische vader van het kind. Sommige donorkinderen gebruiken graag het woord donor, anderen hebben het liever over hun vader of donorvader. Hoe dan ook moeten donorkinderen te allen tijde zelf kunnen beslissen hoe ze de donor aanduiden.
Zeggen dat je een donor geen vader mag noemen is hetzelfde als zeggen dat je bij een homokoppel niet moet spreken over een huwelijk; je beperkt anderen in hun vrijheid met je eigen beperkte blik.
Het gedrag van artsen als Jan Karbaat, Jan Wildschut, Jos Beek en Henk Nagel, die zonder toestemming hun eigen sperma gebruikten om vrouwen de insemineren die een KID-behandeling ondergingen, wordt nog wel eens goedgepraat met het argument dat ze ‘alleen maar die vrouwen wilden helpen’. Maar hoe je het ook wendt of keert, deze artsen waren grensoverschrijdend bezig. Als patiënt stel je je kwetsbaar op tijdens gynaecologische behandelingen, en vertrouw je op de integriteit van de behandelend arts. Deze artsen hebben dat vertrouwen beschaamd en dingen gedaan die niet volgens de afspraak waren
Gelukkig handelen veruit de meeste donoren wel uit altruïsme; vanuit het verlangen anderen te helpen. Maar er zijn ook donoren die donor zijn om egoïstische redenen: omdat hun genen zo veel mogelijk over de wereld willen verspreiden, zoals ‘seriedonor’ Jonathan. Je kunt dus niet per definitie zeggen dat donoren altijd alleen maar anderen wilden helpen.
Dat donorkinderen heel gewenst zijn, betekent niet dat het ouders lukt om betere of liefdevollere opvoeders te zijn. Er is geen enkel onderzoek waaruit blijkt dat ouders die veel moeite hebben gedaan om een kind te krijgen (middels KID of adoptie) betere of liefdevollere ouders zijn, of dat hun kinderen gelukkiger zijn dat kinderen van ouders die een kind heel gemakkelijk of als ‘ongelukje’ kregen. Dat is ook iets heel anders dan ongewenste zwangerschap. Als dat ‘extra gewenst’ betekent dat de kant van de donor niet wordt geaccepteerd, en dat die donor vooral onbekend of op afstand of moet blijven, dan wordt slechts een deel van het kind gewenst en is het dus vooral schadelijk.
Naast de seksistische implicatie dat het niet netjes van een vrouw is om iemand uit de kroeg op te pikken, is dit een onjuiste uitspraak. Vaak wordt gedacht dat klinieken en ziekenhuizen streng zijn in hun controles, maar dat valt in de praktijk erg mee. Screening van donoren bestaat fysiek enkel uit het testen op geslachtsziekten, en verder uit het vragen naar erfelijke aandoeningen. Maar een donor kan enkel aangeven wat hij weet. Donoren zijn vaak jong wanneer zij doneren, en daardoor niet altijd op de hoogte van eventuele erfelijke aandoeningen die zich vaak op latere leeftijd uiten. De stand van zaken bij de intake is slechts een momentopname.
Daarbij komt dat je van iemand ‘uit de kroeg’ diens naam kent, en misschien ook wel familie, en je contact kunt houden waardoor je constante updates krijgt over of er erfelijke aandoeningen spelen. Bij donorkinderen is dat onmogelijk. Strikt genomen is het medisch gezien dus juist veiliger om iemand uit de kroeg op te pikken, als je maar zorgt dat je diens naam onthoud en een recente SOA-test doet.
Zorg te allen tijde dat je checkt of het geen massadonor is. Jouw middelen om dat te doen zijn net zo goed als de middelen die klinieken hebben, maar voor jou is de motivatie hoger.
Als onvruchtbaar heterostel, lesbisch stel, homostel of alleenstaande heb je nou eenmaal derden nodig om een kind te krijgen. En dat is oké. De ‘nuclear family’, bestaande uit een vader, een moeder en twee kinderen, is allang niet meer de gezinsstandaard. Diversiteit in gezinsvormen moeten we accepteren en omarmen – met als randvoorwaarde dat in die diversiteit altijd rekening gehouden worden moet met de rechten van het kind.
Als kind heb je het recht om te weten waar je vandaan komt, en moet je zelf kunnen (mee)beslissen over hoe de relatie met jouw (sociale én biologische) ouders eruit ziet. Ouders die kiezen voor een anonieme en/of buitenlandse donor omdat ze ‘geen bemoeienis’ of ‘geen derde in de relatie’ willen, hebben niet genoeg oog voor de rechten van hun kind. Je gaat ‘bemoeienis’ door grootouders en leerkrachten immers ook niet tegen.
Je hoeft als kind je liefde niet te ‘verdelen’ onder ouders. Als je een extra ouder hebt (bijvoorbeeld een donorvader naast je opvoedouders), betekent dat niet dat je daardoor minder van je andere ouders kunt houden, net zoals je als ouder niet minder van je eerste kind gaat houden als je een tweede kind krijgt. Nieuwsgierigheid naar biologische ouders staat dus ook los van de liefde die je voor je opvoedouders kunt voelen. Het bestaan van andere ouders vormt geen bedreiging voor jouw eigen ouderschap. Als opvoedouders mag je niet voor je kind bepalen dat die diens biologische ouders niet of pas later mag leren kennen – sterker nog, dat is op de lange termijn schadelijk voor de relatie met je kind. Openheid is altijd het beste.
Als je dit argument door zou trekken, zou je na een bevalling in het ziekenhuis ook kunnen zeggen dat het niet uitmaakt met welke baby je naar huis gaat: genen doen er immers toch niet toe, die baby wordt toch gewoon jouw kind? Genen doen er óók toe.