De Wet meerouderschap moet primair het belang van het kind dienen

Draagmoederschap en meer specifiek de Wet meerouderschap bleken eind augustus een veelbesproken onderwerp bij o.a. Nieuwsuur en in Trouw. In het maatschappelijk debat worden echter een paar punten gemist, en wel vanuit het perspectief van het gewenste kind zelf. Vandaar dat Stichting Donorkind ook die invalshoek wil belichten.

Laten we om te beginnen nog even schetsen waarover we praten. Een draagmoeder kan zwanger zijn van een spermadonor, een eiceldonor of een combinatie daarvan, terwijl het kind vervolgens opgroeit bij één of twee niet-biologische ouders. En we spreken van meerouderschap wanneer meer dan de gebruikelijke twee ouders bij de verzorging en opvoeding zijn betrokken. Een Wet meerouderschap zou al deze ouders evenveel zeggenschap moeten geven.

Perspectief van de kinderen

Vanuit het perspectief van de (donor-)kinderen missen zowel voor- als tegenstanders van de Wet meerouderschap cruciale punten, die juist de rechten van het kind zélf beschermen. In het huidige debat worden die kinderrechten helaas aangewend als een soort drogreden, om de wensen en rechten van de andere partijen te behartigen. Zo zou het voor het kind gunstiger zijn als de wensouders nog vóór de geboorte ook al de juridische ouders worden.

Laat één ding duidelijk zijn: buitenlands en commercieel draagmoederschap is nooit in het belang van het kind. Een wet die draagouderschap in Nederland verbiedt en wensouders aldus verleidt tot commerciële draagmoederprocedures in het buitenland vertoont dus gevaarlijke hiaten. Geen enkel kind is ermee gediend dat ontstaansgeschiedenis en familiebanden ondergeschikt worden aan commerciële afspraken en belangen. Het is onrechtvaardig tegenover het kind als in het (koop)contract staat dat Sophietje of Daantje niet gaat houden van de draagmoeder, en de wensouders daarom het contact beperken tot een af en toe een kaartje.

Argumenten schieten tekort

De argumenten van voor- en tegenstanders: dat draagmoederschap (en het afstaan van een kind) wel of geen schade zou berokkenen, gaan voorbij aan de subtiliteit van de sociale context. Ook bij onbewezen schade leven we in een cultuur die zwangerschap en het ‘gedragen worden’, romantiseert en cultiveert – behalve waar het een draagmoeder betreft. Van een kind verwachten we loyaliteit aan de vrouw die het immers negen maanden heeft gedragen. Maar als die vrouw een draagmoeder is, moet het kind opeens die sociale waarde negeren en de relatie als puur instrumenteel zien.
Ook voor de draagmoeder ligt het gevoelig. Waar de ene toeschouwer haar draagmoederschap als een nobel gebaar ziet, zal de andere haar veroordelen als een ontaarde moeder die haar eigen kind weggeeft. En mocht je als draagmoeder naderhand psychische problemen ondervinden van de transactie, dan wordt het helemaal ingewikkeld.

Verder is daar het nogal onwetenschappelijke argument dat er bij de huidige staat van onderzoek ‘geen wetenschappelijk bewijs is dat afstaan bij draagmoederschap geen schade doet’. ‘Gebrek aan bewijs dat wél…’ is immers iets anders dan ‘het bewijs dat níet…’
Bedenk daarbij dat het huidige onderzoek vooral wordt gestuurd door de wensgeneeskunde in de baby-industrie. En diezelfde industrie stelt bij eiceldonatie ook dat ‘het dragen van het kind’, dus de zwangerschap, ontzettend belangrijk is voor de moeder/kind-hechting en een band voor het leven schept.
Conclusie: afhankelijk van de betalende klant (de aspirant-ouder) is een zwangerschap ófwel waardeloos, als onderdeel van een transactie, óf heel waardevol, want intiem en verbindend. Daaruit blijkt dat de baby-industrie nogal willekeurig wetenschap bedrijft.

Voordelen van een Wet meerouderschap 

Toch zien wij wel goede kanten aan een Wet meerouderschap, wanneer die
1. het mensen in Nederland makkelijker maakt om sámen kinderen te krijgen (zij het in een andere vorm dan binnen het vruchtbare heterohuwelijk) én
2. mogelijkheden biedt om buitenlandse draagmoeder-procedures te weren.
Op die manier zou zo’n wet een belangrijke verbetering zijn voor de rechten van het kind.
Zoals een volwassen donorkind het verwoordde: ‘Opgroeien met schoenen die net niet lekker zitten, gaat pijn doen.’ En dat is de situatie die ontstaat wanneer jouw wensouders voor jou als kind verbergen dat verschillende volwassenen hun stempel op je wieg hebben gedrukt. Wij zijn ervan overtuigd dat het kind zich moet kunnen ontwikkelen bij de emotionele beschikbaarheid van alle volwassenen die zijn of haar bestaan hebben ‘georganiseerd’. Het is van belang dat alle ouders – in biologische en/of psychologische zin – nabije anderen zijn, zonder commerciële doelen en plichten. En even belangrijk is het dat het kind nooit zal hoeven te ‘kiezen’ tussen verschillende ouders: de draagmoeder, de eicel- of spermadonor en de opvoedouders. Ze horen allemaal bij het kind.

Conclusie

Zo bezien is een Wet meerouderschap zeker wenselijk. Niet als menukaart voor de betalende klant, maar als bescherming tegen het kinderlijk loyaliteitsconflict.
Daarom bepleiten wij legalisatie van binnenlands en altruïstisch draagmoederschap en een gedegen wetgeving rondom meerouderschap. Want ons doel is dat het kind altijd mag weten van wie het afstamt, nooit hoeft te vechten om zichzelf te worden, en niet hoeft te kiezen welke volwassene een rol in haar of zijn leven mag spelen.

Namens Stichting Donorkind:
Ties van der Meer (voorzitter, donorkind en oud-donor)
Ester de Lau (bestuurslid en donorkind)
Astrid Rijff (jurist en donorkind)
Margaretha Coornstra (journalist en moeder van een donorkind)